Alten in het verdomhoekje?
Sinds ik op het conservatorium van Maastricht rondloop – al meer dan 30 jaar – schep ik er altijd genoegen in, om tijdens de pauze in de kantine de studenten te observeren en naar aanleiding van hun gedrag en omgang met elkaar te raden, welk hoofdvak ze studeren. Natuurlijk is het gevaarlijk om te generaliseren. Zo zag ik laatst een tenger meisje, dat de dag van te voren als solozangeres schitterend gezongen had tijdens een voordrachtsavond, de lift instappen met een joekel van een contrabas op haar rug: of het ene het andere compenseert?!…
Maar in het algemeen zijn er best wel kenmerkende karaktertrekjes te onderscheiden. Stille figuren met een studieboek onder handbereik, de “Einzelgänger”, zijn vaak pianisten of dirigenten (of studenten die op het punt staan een of ander tentamen te gaan doen). Groepjes die rustig zitten te praten zijn vast strijkers. Vrolijke grappenmakers die elkaar steeds uitbundig begroeten en meestal Limburgs spreken, dat kan niet missen: blazers! Worden de moppen banaal, dan zijn het waarschijnlijk slagwerkers. Let wel: ik heb het over kantinegedrag. Uit eigen ervaring weet ik dat ze allen tijdens het musiceren bloedserieus zullen zijn – tenzij de dirigent geen respect afdwingt en het op zijn beloop laat -.
Een andere groep die zich nogal luidruchtig laat horen en vooral graag luid en laag of hoog lacht, dat zijn onmiskenbaar de zangers. En als het operazangers zijn, dan krijg je er vaak nog gratis een toneelstukje bij. Je kunt niet eens van “kliekvorming” spreken, want de andere studenten zien ze gewoon niet. Helaas is in bijna geen andere sector binnen het conservatorium zoveel concurrentiestrijd dan hier. Als solozanger moet je immers gewoon de beste zijn, wil je er je brood mee verdienen. Natuurlijk speelt het ook wel een rol bij instrumentalisten, maar hun toekomst ligt vaak in het orkestspel of in het doceren van het vak op een muziekschool of privé.
Solozangers willen echter alleen maar schitteren op het podium (de klassieke tegenhanger van “Idols”). Lesgeven als zangdocent is zeker geen eerste optie, eerder een noodgedwongen vlucht als het eerste niet lukt als gehoopt. Zingen in een beroeps-operakoor aan een of ander operahuis in Duitsland is een tussenstap die perspectief biedt: via kleine rollen kan alsnog “promotie” worden afgedwongen.
Van solozang naar koorzang is een kleine stap. En als koordirigent die al meer dan 25 jaar in dit wereldje meedraait, kan ik me niet aan de indruk onttrekken, dat het standaardgedrag niet louter aan toeval kan worden toegeschreven. Het is een boeiend psychologisch spel dat plaatsvindt tussen stemgroepen onderling en stemgroepen en dirigent. Als de sfeer in het koor goed is, dan zal het vaak een humoristisch spel zijn: grappen en grollen horen erbij, zoals het gedartel tussen blazers in de kantine. Zolang de concentratie tijdens de repetitie niet geschaad wordt, is het soms de “jus op de aardappelen”.
Maar o wee, als de gevoelens in negatieve zin escaleren! Sopranen die zich gaan ergeren, als de alten zoveel moeite hebben om hun partij te onthouden, terwijl zij de melodie veel sneller te pakken hebben (laat de dirigent eens een werk uitzoeken waarbij de sopranen niet de hoofdmelodie hebben, dan zingen ze vanzelf een toontje lager, figuurlijk gezien dan). Tenoren die van mening zijn dat hoog en hard hetzelfde is als goed en mooi (!); bassen die – omdat de meesten eigenlijk baritons zijn – verwoede pogingen doen om de lage tonen uit volle borst te kunnen zingen, teneinde hun “macho-ego” war meer glans te geven. Bij mannenkoren lijkt het trouwens soms of mannelijkheid in decibellen wordt gemeten! Soms lijkt het wel, of men kwantiteit belangrijker vindt dan kwaliteit, alsof “de meeste stemmen gelden” een muzikaal criterium zou zijn…
En de alten? Ze voelen zich vaak, alsof ze er voor spek en bonen bijzitten. Ze zijn sowieso niet zo “goed” als de sopranen, want ze kunnen niet zo hoog; ook bij de tenoren en bassen vallen ze in het niet, want ze kunnen niet zo hard. En bovendien worden ze door de oude componisten blijkbaar ook niet voor vol aangezien, want hun partijen zijn vaak verre van interessant: hooguit accoordvulling.
Daarom wil ik dit artikel opdragen aan mijn eigen lotgenoten (als altzangeres voel ik uiteraard met ze mee). De nu volgende klaagzang die ik uit een koorblad geplukt heb is zo schitterend geschreven dat ik ze u niet wil onthouden.
The alto’s lament
It’s awful being an alto when you’re singing in the choir.
Sopranos get the twiddly bits that people all admire.
The basses boom the big trombones, the tenors shout with glee.
The alto part is on two notes, or if you’re lucky, three.
